Automatische koplamphoogte-regelingssystemen
Het dimlicht moet na elke vervanging/reparatie van de koplampen worden afgesteld. Bij een slechte afstelling: - kunnen tegenliggers worden verblind (foutmarge van 1% in de afstelling = 20 keer meer verblinding) - kan het zicht van de bestuurder afnemen (foutmarge van 1% in de afstelling = 20 keer lagere lichtopbrengst op een afstand van 50 meter). In tegenstelling tot halogeenkoplampen waarbij een door de bestuurder te bedienen hoogteregelingssysteem kan worden gebruikt, moeten xenonkoplampen zijn voorzien van een automatisch systeem. Hiervoor zijn extra componenten nodig, zoals wagenhoogtesensoren en stappenmotoren, om te bepalen wanneer de hoogte moet worden geregeld en om deze regeling uit te voeren.
Deze componenten worden aangestuurd door een koplamp-ECU. Het dimlicht moet binnen een bepaald bereik (tussen -0,5% en -2,5%) worden afgesteld. Wettelijk zijn 6 posities vereist (afhankelijk van de belading van de auto)